- verbinden
- verbindenI 〈overgankelijk werkwoord〉1 verbinden ⇒ een verband leggen (om)2 dicht-, toebinden ⇒ blinddoeken3 verkeerd binden4 binden tot ⇒ bij het binden gebruiken5 verbinden ⇒ samenvoegen, (aan elkaar) bevestigen6 verbinden ⇒ een verbinding tot stand brengen, (door)verbinden7 verbinden ⇒ paren aan8 verbinden ⇒ een band scheppen, verplichten♦voorbeelden:6 das verbindende Glied • de bindende schakel7 er verbindet Kraft mit Geschicklichkeit • hij paart kracht aan behendigheid8 ich bin Ihnen sehr verbunden • ik ben u veel dank verschuldigdII sich verbinden 〈wederkerend werkwoord〉1 zich verbinden ⇒ een verbond aangaan, sluiten2 zich verbinden ⇒ zich vermengen tot3 samengaan ⇒ verbonden zijn aan, gepaard gaan met
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.